Plots staat ze voor mijn deur, de moeder van een vriendje van Pepijn van de lagere school, met een bos bloemen. Ze wil graag zeggen dat ze nog vaak aan Pepijn denkt. Dat haar zoon ook capriolen met drugs uithaalde de laatste jaren, en langs het randje is gescheerd. Ze wil maar zeggen: wat Pepijn is overkomen, dat had heel veel jongeren kunnen overkomen. Ons treft geen blaam als ouders. Ik zie aan haar hoe het haar raakt. ‘Ik vind het zo erg voor jullie’, haar ogen worden vochtig. Ze dankt ons voor de mogelijkheid die wij hebben gecreëerd om Pepijn te herdenken, het PepijnPad, de Stille Tocht van een maand geleden. Ze loopt het pad vaak. Ze verontschuldigt zich. Dat ze nu pas is langs gekomen. Ik zeg haar dat dat niet nodig is, dat het juist heel fijn is dat ze nu langs komt. In het begin is er veel aandacht, op een gegeven moment wordt het stil. Juist nu is het fijn te weten dat er mensen aan ons denken, dat ze meevoelen met wat er is gebeurd. Eigenlijk ben ik verrast door het feit dat een jaar na dato zijn overlijden anderen nog zo raakt. Wij leven er elke dag mee, vreemd genoeg begint het soms gewoon te voelen. Ze vraagt hoe het is. Ik antwoord in zekere zin routineus, naar waarheid, maar routineus. Pas als ik in haar betraande ogen kijk, begint het bij mij ook weer te stromen. Zo staan we een kort ogenblik samen in verdriet, pijnlijk maar levend. Over rouwen als gift gesproken. Zij dankt ons voor de manier waarop wij met zijn dood omgaan. Ik dank haar op mijn blote knieën dat ze mijn verdriet ook weer wakker gekust heeft. Dat het maar nooit gewoon mag worden.
Hoewel van een ander gewicht dan jullie verdriet, herken ik zo wat je schrijft over het routineuze antwoord. We verloren dierbaren de afgelopen jaren, en op een gegeven moment hoor je jezelf bijna een riedel vertellen. Alsof het over iemand anders gaat. Je verdriet moet idd weer wakker worden om te voelen dat het niét gewoon is.