De hitte laat haar bewijs druipnat achter op het shirt dat ik draag, na een dag wandelen door Florence. Ik herken de lome warmte, het gevoel dat je badend van het zweet versmelt met de omgeving, waarin het uiteindelijk ook niet meer uitmaakt of je wel of niet gaat douchen, wel of niet je handen wast, wel of niet de ander bent; lichaam, geest en lucht zijn versmolten. Ik heb vele dagen gehad zoals deze toen ik begin jaren negentig in zuid-Spanje werkte. Met dit verschil dat ik overdag wérkte, met hier en daar een airco. Ik herinner me de groene racefiets waarmee ik pendelde tussen de oude binnenstad van Córdoba, waar ik woonde, en de landbouwhogeschool aan de rand van de stad. Vele herinneringen, zoet en zout, buitelen over elkaar als ik er aan terug denk.

Anne-Marie blijkt in die jaren Córdoba bezocht te hebben. Maar mij heeft ze toen niet ontmoet. Het was 1992: het jaar van de wereldtentoonstelling in Sevilla. Plots besef ik dat dat precies 14 jaar was voor Pepijn geboren werd. Ik was toen eind 20; ongeveer twee keer zo oud als Pepijn is geworden. En nu zijn we alweer meer dan een half jaar na zijn sterfdag, en halen we herinneringen op aan een decennium lang voor hij op aarde kwam. Het gewicht van de tijd wordt bijna net zo drukkend als de hitte. Het voelt raar aan om nieuwe herinneringen te maken; ik zal ze nooit meer met hem kunnen delen, hij zal ze niet meer kunnen maken. Het voelt onrechtvaardig. Er zit ook een randje zinloosheid aan dat ik nu het Palazzo Pitti bezoek en me vergaap aan de overstelpende hoeveelheid neo-klassieke en moderne kunst waartoe de Medici en hun opvolgers honderden jaren geleden opdracht hebben gegeven. En toch leeft in mij nog steeds de nieuwsgierigheid naar wat toen gecreëerd werd. Die levenspuls is nog aanwezig in mij, al ben ik 56 jaar. Het voelt absurd te bedenken dat ik met een beetje geluk nog 2 keer Pepijns leeftijd rond mag dwalen op deze planeet en deze puls zal voelen, dingen leer, de wereld mee vorm zal geven. Het is wrang, bijna obsceen zo wrang.
Pepijn is een bliksemschicht. Hij kwam in sneltreinvaart ter wereld, de vroedvrouw was maar net op tijd, hij dobberde al in het badwater. Op zijn geboortekaartje zetten Titia en ik niet voor niets ‘Flits! En daar ben je.’ Snel, lichtvoetig, dartel. Hij verlichtte ons bestaan, gaf het zin. Hij verrijkte de wereld, en laat zijn speelse nieuwsgierigheid achter. Hij kwam, zag, speelde en verdween. Als hij zijn latijn wat beter had geleerd had hij vast gezegd: ‘veni, vidi, lusi, foetsie.’

Mooi gastone!
Mooi en verdrietig.