Het is als klei. Vorig jaar barste de aarde open, alsof er een landmijn ontploft was. De aarde was los en omgewoeld, tussen de verbijstering was er ook lucht en helderheid en inzicht. Hoe onaangenaam de aanleiding ook, er was levendigheid en aanwezigheid. Nu, in het tweede jaar, lijkt het alsof de kluiten aarde weer in elkaar zakken, alsof de klei inklinkt, zich vaster zet. Ik voel mezelf verstikken, mijn vermogen tot expressie verminderen. Ik wil dit niet. ik hoop dat iemand mijn hoopje aarde flink kan omwoelen, de ventilator aanzet, in mijn oor fluistert. Help mij luchtig te blijven, helder te blijven, niet vast te geraken. Ik voel me met twee linkerhanden, stuntelig loop ik voorwaarts, de stappen onvast, mummelend en monddood haast, tartamudeando. Het verdriet, de pijn is voelbaar maar het kan niet stromen, het voelt zeer oncomfortabel. Ingeklonken aarde, opgedroogd, alsof de voorjaarsdroogte niet alleen het land treft, maar ook de akker van mijn ziel.
Verstandelijk weet ik dat dit tijdelijk is. Dat het anders zal zijn. Omdat niets voor altijd is. Maar nu ik er midden in zit is, is het soms niet te harden.
Is dit het lot van elke explosie? Alles wordt opgeschud, maar uiteindelijk keert het stof weer neer, in dezelfde vaste voren als die eerder bestonden. Is het daarom dat we rampen nodig hebben om vooruitgang te boeken? Revoluties? En werken die alleen als met de explosie ook een nieuwe goudader, een nieuwe waterbron vrij wordt gemaakt? Hoe ziet die waterbron van mij er dan uit?
Ergens voel ik: er valt hier niets te organiseren. Er valt hier niets te doen. Anders dan er ruimte aan geven. Alleen langs de waterkant lopen. In stilte even zitten. Een gedicht maken én het ook voordragen. Muziek luisteren, films kijken. Mijn zoon blijven noemen, want hij is toch aanwezig, ook al beweegt hij op de achtergrond. Zoals de vrienden van Pepijn doen, zij spoten zijn naam in grote letters op de Berlijnse muur.
Er valt niets te overtuigen. In zekere zin is de zaak: gewoon doen wat ik deed en wat ik me voorneem. De boel de boel laten, ik hoef niet alles meer op te lossen. Of ik wel of geen succes heb in mijn werk: het is maar zeer gedeeltelijk in mijn handen.
Met een vriendin die in de palliatieve zorg werkt wissel ik uit over wat de dood betekent in het leven. Ze herkent zich in mijn blog ‘desem’. Ze schrijft ook dat vaak gezegd wordt dat bij onze geliefden die sterven we een stukje van onszelf verliezen. En dat ze kan voelen dat dat stukje in mij om erkenning vraagt.
Ik schrik, en proef haar woorden, is er iets in mij gestorven? Wellicht de hoop, de verwondering, de verwachting dat ik mijn beide zoons zal zien opgroeien, hun ontbolstering zal zien? Of het geloof dat het goed komt, dat alles op zijn pootjes terecht komt, hoe vreemd de situatie ook is? Dat niets onherroepelijk is? Dat alles herstelbaar is, opnieuw aan te gaan? Dat alles opnieuw geprobeerd kan worden, dat fouten mogelijk zijn, falen ook? AIs er iets is gestorven in mij, dan komt dit er bij in de buurt: het gevoel grip te hebben, al is het via een herkansing.
Wordt ik daarmee voorzichtiger? Of juist roekelozer? Groeit de doodsverachting? Is het daarom dat ik speel met de gedachte om in een vluchtelingen kamp in Oost-Europa te gaan werken deze zomer? Het gevaar op zoek? Er is iets dat dat me hiertoe aantrekt, mogelijk de herkenning van het verdriet. Maar ik merk vooral dat ik er toe neig me af te wenden van de wereld. Ik probeer me er boven of buiten te plaatsen, omdat het te machtig is. Het is me teveel, de ongrijpbaarheid van het bestaan, de harde onvoorspelbaarheid. Ik kijk liever weg, het is te pijnlijk om aan te zien, het ongeluk dat we elkaar veroorzaken. De onkunde en het geklungel waarmee we crisissen managen. Ik heb de neiging om stil te zitten, me niet te verroeren. Bewegingsloos te worden zoals die inklinkende klei, de aarde. Ik houd de adem in, opdat mij niets geschiede. Terwijl ik hunker naar ‘dat Uw wil geschiede’, laat het maar gebeuren, die stroom des levens, laat het maar vloeien. Laat mij voertuig zijn. Laat mij naar boven kijken en vertrouwen dat gebeurt wat gebeuren moet, of simpelweg wat gebeurt. Geen plan, geen controle.
Maar is het juist dan dat dat in mij groeit? Die overgave? Dat ik losraak van mijn eigen voorkeuren?
Ik beeld me in dat ik op een Oekraïense akker sta, het uitzicht wijds. De graankorrels zitten nog in de grond. Ver weg klinken schoten, soms trilt de aarde. Het is droog. Ik ben alleen. Er kan nog niets ontkiemen. Nog niet. Ik wacht op het water.
It’s a long way to find peace of mind, peace of mind
And I’m just waiting now, for my time to come
Nick Cave, “Hollywood”, Album Ghosteen
En dan die muziek van de man die twee zoons verloor.
‘Dat ik losraak van mijn eigen voorkeuren?’ Dat is de opmaat.