Ik vraag aan Martin hoe laat het is, ik heb twee kaarsen in mijn hand en kan niet op de klok kijken. Intussen groet ik links en rechts bekenden, onze halve straat is er. Stipt om 18:01 beginnen we te bewegen. Titia en ik voorop.
De wandelaars die we geworden zijn in het afgelopen jaar stiefelen er lustig op los. Ik stop even en kijk om, en zie mijn lief moeite hebben om het bij te benen, herstellende als ze is van een ingrijpende behandeling. ‘Het moet langzamer’, besef ik. Het moet zowiezo langzamer denk ik, stilstaan bij verdriet heeft vertraging nodig. Aandacht. Dus haast ik me naar voren, en houd de pas in. De stoet vertraagt. Ik keer in mezelf, mijn gemoed wordt rustig, en daarmee ook voelbaarder. Ik denk terug aan vorig jaar. Dan kijk ik op, en zie op elke hoek van een zijstraat die we passeren mensen staan, om in te haken. Beelden van de begrafenis komen boven, ook toen een lange zoom van buurtgenoten langs de stoet. Langzaam dringt tot me door dat er echt veel mensen zijn. Ik móet omkijken, en zie een lange rij. Plots ben ik geraakt: door het samenzijn, het feit dat mensen, mijn buurtgenoten mijn pijn, onze pijn, ons aller pijn in de ogen willen kijken, met ons, met elkaar willen zijn. Ik ervaar weer die enorme steun die vorige jaar zo enorm tastbaar was, we werden gedragen door de buurt. En, zo weet ik inmiddels na gesprekken met buurtgenoten, de buurt werd gedragen door ons. Onze openheid over de pijn, het verlies, maakte het voor hen draaglijker, doenlijker, deelbaarder. Datzelfde gevoel heb ik nu weer.
Vlak voor het viaduct heeft Zeger een vuurkorf neergezet. Na het viaduct slaan we rechts het PepijnPad in, het donkere bos in. We passeren de boom waar zijn fiets stond, en die vorig jaar de eerste hint gaf dat we het wellicht in deze buurt moesten zoeken. Het pad is de dag ervoor opgeknapt door de Pepijnpadders, zoals ik ze noem, de mannen en vrouwen met wie we vanaf eind maart het pad hebben uitgehouwen in het bos. Er hangen lichtjes. Halverwege gaat mijn lichtje uit, ik pruts net zo lang met een lucifer tot hij weer aan is. Intussen staat de stoet stil, en kan ik even omkijken. Het is goed om de menigte in me op te nemen, het is zuurstof. Bij de opgang van het talud steek ik een olielamp aan. Er moet nog lampenolie in, en een lont, die ik in mijn broekzak heb. GertJan en Ruud, twee buurmannen, helpen me. Intussen kijk ik weer om, en omdat we net de bocht van het water zijn omgegaan, kan ik het hele lange lichtgevende lint overzien, afstekend tegen de donkere bosrand. Daarachter de hel blauw-groene gloed van de stad, van de A10.
Aan het eind van het talud gaan we rechtsaf naar beneden, en daar is het plekje van Pepijn. Zoon Boris heeft met zijn vriendengroep diverse houtvuurtjes aangemaakt. Ook Luuk is daarbij, de buurjongen die hem heeft gevonden. En Thijs, Pepijns beste vriend van de lagere school. De plek is mooi versierd met lichtjes, en foto’s van Pepijn. De hand van Lorence, ceremoniemeester van vorig jaar, is zichtbaar. Het plekje waar Pepijn zijn tentje heeft opgezet ligt in een laagte, aan de ene kant de uitvalsweg van Amsterdam naar Purmerend, en aan de andere kant een talud dat ooit bedoeld was als tracé voor diezelfde weg naar Purmerend, maar niet gebruikt is. Ideaal om ongezien een bivak op te slaan, hier komt werkelijk nooit iemand. Langzaam stroom de plek vol. Mensen gaan hoger op het talud staan plaats te maken voor nieuwkomers. Langzaam krijgt het de sfeer van een klein en knus amfitheater, publiek op de helling, en het vuur en Pepijn in het midden. Er is muziek, de bewoners van de slibvelden, oud-ADM-ers, improviseren passende klanken. Lorence en haar dochter gaan rond met Apekoppen, snoepjes die Pepijn graag at, en die hij bij zich had in het tentje. Hij wist dat als je drugs gebruikt, zoete dingen erg lekker smaken. Heel passend, Pepijn was zelf een apekop. Later vertelt Boris me dat hij die bewuste avond geen apekoppen maar varkenskoppen als snoepjes bij zich had. Dat soort details. We zijn allen stil, en laten de sfeer op ons inwerken. Ik heb de indruk dat ik niet de enige ben die zo verrast is door wat er groeit. Verbondenheid. Samenzijn. Schoonheid. Ik voel vreugde. Dat dit kan. Dat je samen kunt zijn rondom verdriet, en dat er meer is dan verdriet. Dat het naast elkaar en tegelijk waar kan zijn. Dat is leven. Ik draag een gedicht voor van Mary Frye, deze ochtend bij ons in de bus gedaan door buurvrouw Anja. Het is zo passend: “I am a thousand winds that blow / I am the diamond glints on snow’. Ik haper bij de laatste twee zinnen, die komen binnen: ‘Do not stand at my grave and forever cry / I am not there. I did not die’. Titia declameert uit haar hoofd het gedicht van Merel Morre voor, ‘Niet hoe het hoort’ , in de dagen voor zijn begrafenis geschreven voor Pepijn in opdracht van schoonzus Boukje. Het is zo treffend. Er is thee, er zijn koekjes. Buurtgenoten praten nog wat met elkaar, de sfeer is zacht en fijn.
De dag erna ontvang ik foto’s van buurtgenoten. Pas dan dringt de omvang van de Stille Tocht goed door. Schattingen lopen uiteen tussen de 150 en 200 mensen. De beelden hebben iets toverachtigs, iets filmisch. Dit zijn wij, de buurt. Dat kan, ook in Amsterdam. Ik teer er al een hele week op.
Rituelen. Vroeger zat het er vol mee, met het wegvallen van de kerk vinden we ze zelf opnieuw uit. En toch: rituelen zijn handelingen die een vast patroon volgen, en waar je bij hoort te zijn. Precies dat sociaal-dwingende karakter is de reden waarom we ervan af wilden, de ziel was er uit. Nu we ze in onze tijd opnieuw creëren, is het zaak de ziel er terug in te brengen. Dat kan haast alleen door in een paradox te stappen: iets onverwachts te laten ontstaan binnen een vast gegeven. Zonder verwachtingen en toch verwachtingsvol. Of liever: nieuwsgierig. Iets te laten gebeuren en het verlies van controle voor lief te nemen. Niemand wist precies hoe de tocht zou zijn. Niemand wist hoeveel mensen zouden op komen dagen. Er waren er die twijfelden of wandelen over een donker bospad wel zo verstandig was. Passen er zoveel mensen op het plekje? Het blijkt te gaan. Hoeveel vuurkorven zijn er nodig? Geen idee. Moet het volgend jaar weer zo? Ik weet het niet. Ik neig naar ja. Maar het zal anders zijn. Balanceren op de rand van hoop en vrees, en toch vol vertrouwen. Daar zit de levensvreugde. Precies dit, precies dit heeft Pepijn aangetrokken toen hij zijn laatste tocht maakte. Het was spannend, het was onbekend, het was donker, er zat wat gevaar in. En hij had hoop, hij had er zin in. Hij keek er naar uit. Hij had vertrouwen dat het goed zou zijn, goed zou aflopen. Dit gevoel, dit puberale gevoel, deze levensdrift, deze onbestemde tinteling van het bestaan, dat is waar de Stille Tocht over gaat. Hoe het er ook uit ziet volgend jaar.
Tragisch teken van de ellende in coronatijd: Inwoners Noord herdenken overlijden 14-jarige Pepijn. Het Parool, 17 januari 2022. Download pdf








Hoe er in gedeelde pijn ook zoveel schoonheid en verbondenheid kan zijn. Ik denk dat niemand ooit nog uit jullie buurt weg wil…