Bij wijze van afscheidsborrel wordt in de Nürnbergerhütte schnaps gedronken. Het Nederlandse stel gaat de volgende dag terug het dal in, het Franse stel blijft over, samen met twee andere jonge Nederlandse vrouwen. Om de benauwdheid in de hut te ontlopen zijn we op het terras gaan zitten. In de middag baadde het in de zon, maar nu, om 8 uur ‘s avonds en op 2297 m hoogte, is het in rap tempo koud geworden. Ik ben wat stilletjes, en laat me de schnaps aanleunen, ook de tweede ronde, en geef tot slot de derde ronde – nu met warme thee. Maar ik ben er niet bij. Ik voel me verloren. Ergens knaagt het besef dat ze niet weten dat ik Pepijn verloren heb. Maar hoe breng ik dat in? Tijdens het eten probeerde ik even, en bracht het gesprek op corona. Of en hoe vaak ze het hadden gehad. Maar ik zette niet door, ik dorst het niet te noemen. In bed kan ik de slaap moeilijk vatten. Langzaam begint het besef in te dalen dat als ik wacht op gelegenheden om wat me écht bezig houdt in te brengen, ik teleurgesteld kan raken. Ik moffelde het een beetje onder, Pepijn was ver weg, hij spatte niet meer uit mijn oren. ‘Ach, ik hoef toch niet elke keer iets over Pepijn te zeggen’, schoot door me heen. ‘Het is niet zo erg om het niet te vertellen, zo is het toch ook leuk, ik wil de sfeer niet verpesten’. Maar het gaat ten koste van mijn levendigheid en aanwezigheid. Ik realiseer me dat ik hier niet kan zijn zonder Pepijn, sterker nog, dat ik hier waarschijnlijk überhaupt niet zou zijn als Pepijn niet gestorven was. Ik voel dat ik Pepijn daarmee weer dichter bij me breng, en mezelf heel maak. Ik ben hier omdat ik Pepijn heb verloren. En ik zal anderen vragen waarom zij het pad lopen. Waarom doen we wat we doen?
De volgende ochtend sta ik vroeg op, en doe wat lichaamsoefeningen voor de berghut, met mijn gezicht gekeerd naar de opkomende zon, en de langzaam optrekkende wolkensluiers die over de bergen hangen. Grijs-grauw wordt langzaam groen-blauw, en geel licht verdampt de bewolking. Ik heb zin in deze dag, ik weet waarom ik loop.
Het Franse stel, begin 40, is al om kwart voor 8 de deur uit, Jean-Baptiste is een ervaren klimmer, maar Marie-Laure juist niet, ze willen samen tijd hebben om de moeilijke passages over te komen. Ik neem mijn tijd en volg wat later, wandelen op je eigen tempo is belangrijk. Vol goede moed en zin vertrek ik. Het eerste stuk is eenvoudig, grote stenen, slechts een lichte helling en een goed zichtbaar pad. En dan gebeurt het: nog geen 30 meter ben ik op weg en ik verstuik mijn rechterenkel. En niet zo’n beetje ook. Het doet zeer, en ik schreeuw het uit. Ik leg mijn rugzak af, en probeer mijn voet te draaien. Dit is serious business. Kwaadheid, verdriet en onmacht bonken beurtelings op de deur. Ik laat een ander groepje wandelaars voor gaan, een gezin met 2 jonge kinderen. Voorzichtig probeer ik mijn voet te belasten. De enkel voelt kwetsbaar, maar het lijkt te gaan. Ik realiseer me dat de bergen genadeloos zijn; je hebt je aandacht er bij of niet. Ik mocht dan wel met een licht gemoed vertrokken zijn, maar juist op het makkelijkste gedeelte was ik toch met mijn hoofd teveel in de wolken. Aandacht, aandacht. Ik doe mijn rugzak weer op en ga verder. Het gaat.
Sterker nog, ik merk dat er wat vrije gedachten los komen. Ik voel wat poëzie opwellen. Pure blijdschap om de buitenlucht, het uitzicht. De frisheid van de ochtend. Muziek speelt in mijn hoofd, dat is lang geleden. Ik loop langzaam, mijn aandacht vol bij elke stap. De enkel lijkt het te houden.
Ik passeer een bruggetje. Het ziet er gammel uit, een houten plank over een stroompje dat in het voorjaar een woeste beek zal zijn. Daarna slingert het pad zich in scherpe bochten steil omhoog. Staaldraad en metalen grepen in de wand helpen gelukkig om meer houvast te vinden. De helling ligt geheel in de schaduw. Ik passer het Franse stel. Ik ga volledig op in de beklimming, zet handen en voeten zorgvuldig neer. Dan, onverwachts, sla ik mijn blik op en zie het paradijs. Zo heet de plek, en zo is de plek. Een beschutte en bescheiden vlakte, badend in de zon, waar het bergwater even horizontaal stroomt, vertraagd, en rustig meandert. Witte bloemen bloeien. Ik kan niet anders dan pauzeren en dit innemen.
Drie jonge honden passeren: Nederlandse studenten, vrolijke gasten. Ook Jean-Baptiste en Marie-Laure gaan me voorbij. Dan ruk ik me los uit het paradijs. Wederom volgt een zeer steil stuk, volledig in de schaduw. Ik haal de Fransen weer in, en klauter omhoog naar de Simmingsjöchl.
De kam ligt op 2752 m. Er ligt een brede plank aan de zonzijde, tegen de kleine berghut, bij wijze van bankje. Eerst zit ik daar even naast de Nederlandse studenten. Net als zij weggaan, komt het Franse stel boven. Samen keuvelen we er een tijdje. Ik merk op dat er nog een klein ander heuveltje boven de kam uitsteekt, en ik zeg tegen Jean-Baptiste en Marie-Laure: ‘dit is nu typisch zo’n bergje waarop mijn zoon nog een keertje omhoog zou gaan, ook na deze inspannende klim.’ ‘Welke zoon?’, vragen ze. Ik zeg: ‘die van 14’. Er valt even een stilte. Dan voeg ik toe: ‘hij is anderhalf jaar geleden overleden.’ Het is eruit, ik ben er weer. En dan volgt het gesprek over Pepijn, hoe het is gekomen. Vervolgens de vraag naar Boris, hoe hij er mee omgaat. Ik zeg: ‘van de vele wegen die er zijn om om te gaan met het overlijden van je broer zijn er twee hoofdrichtingen: of je identificeert je zo met je broer dan je hem het liefst achterna zou willen gaan, of je zegt juist: ‘ik ga alles uit het leven halen, broer, ik ga voor twee leven’. En dat is wat Boris doet. Terwijl ik dat probeer te zeggen stokt mijn adem in de keel en kan ik niets meer uitbrengen. Het is even stil en dan zeg ik het alsnog. Ik zie dat het raakt. Ik kan er goed mee zijn, en mijn reisgenoten ook. Er is herkenning. Marie-Laure is in tranen, Jean-Baptiste vraagt vriendelijk details, ik spreek. Later leer ik dat niet lang geleden een 12-jarige zoon van vrienden van hen is verongelukt, met het mountainbiken op een auto geknald. In één klap weg. En door over het verlies te spreken ben ik in één klap weer terug. Er is een last van me af gevallen nu ze dit weten.



Gaston, het eerste wat ik doe als er een update van ‘Watskebeurt Pepijn’ komt, is alles opzij leggen en lezen. Je stukken zijn prachtig, ontroerend en troostend. Ze getuigen van een grote liefde; voor mensen, voor het leven, voor de wereld. 🙂
“Ik kan er goed mee zijn”, en de twee luisteraars ook – zo’n kostbare ontmoeting voor alle drie. Omdat je deelde wat er in je leefde en gezegd moest worden, wilde je echt in het contact zijn.